Verhullen van de vindplaats van een witwasvoorwerp (en de relatie tot het verhullen van de herkomst)
Publicatiedatum 14-02-2023, 12:03 |
Parket bij de Hoge Raad, conclusie AG
Verdachte is als bijrijder in een huurauto vanuit Frankrijk naar Nederland gereden. Naar eigen zeggen om een tweedehands auto te kopen. Er is een flinke hoeveelheid contant geld aangetroffen onder de bijrijdersstoel (10.010 euro) en in de zak van zijn trui (10.000 euro).
Het hof heeft geoordeeld dat het niet anders kan zijn dan dat het geld van misdrijf afkomstig is en dat verdachte dit redelijkerwijs had moeten vermoeden (de motivatie van het hof op dit punt is nu even niet relevant). Verdachte heeft geld dat van misdrijf afkomstig is voorhanden gehad. Maar heeft hij ook de vindplaats verborgen en verhuld? Ja, aldus het Hof. ‘Het is op zichzelf niet ongebruikelijk om contant geld om veiligheidsredenen aan het zicht te onttrekken door dit in de kleding of onder een autostoel mee te voeren. Naar het oordeel van het hof is het echter niet gebruikelijk om een grote hoeveelheid geld als hier aan de orde in losse stapeltjes – dus onverpakt en niet gebundeld – op deze wijze van het ene land naar het andere te brengen.’
De verdediging heeft cassatie ingesteld omdat uit de bewijsmiddelen niet zou kunnen worden afgeleid dat de verdachte de vindplaats van het geld heeft verborgen en verhuld. Hierbij verwijst de verdediging naar ECLI:NL:HR:2016:553. Maar dit arrest gaat niet over het verhullen van de vindplaats maar het verhullen van de herkomst. Uit het arrest volgt dat indien uit de bewijsvoering niet méér kan worden afgeleid dan dat op ongebruikelijke plaatsen in een woning of auto een (grote) hoeveelheid geld is aangetroffen, een bewezenverklaring van het verbergen en/of verhullen van de herkomst van het geldbedrag onvoldoende is gemotiveerd.
De AG zegt hierop in zijn advies dat de jurisprudentie over het verhullen van de herkomst niet zonder meer van toepassing is op het verhullen van de vindplaats. ‘De drempel voor de vaststelling dat de vindplaats van een voorwerp is verborgen, zou wel eens lager kunnen liggen dan de bewijsdrempel voor het verbergen van de herkomst van een voorwerp.’ Wel kan de jurisprudentie over het verbergen of verhullen van de vervreemding of de verplaatsing van een voorwerp aanknopingspunten bieden, aangezien deze feitelijkheden, zoals ook opgemerkt in de wetsgeschiedenis, dicht tegen het verhullen van de vindplaats aanliggen.
Voor het bepalen van de grens tussen het verhullen van de vindplaats en het enkele voorhanden hebben, kan het in ECLI:NL:HR:2017:236 geformuleerde criterium enige houvast bieden: de gedraging moet erop zijn gericht het zicht op de vindplaats van het voorwerp te bemoeilijken én de gedraging moet geschikt zijn om dat doel te bereiken. Uit de wetsgeschiedenis kan worden afgeleid dat de kern van het verhullen en verbergen erin is gelegen dat de werkelijke aard, de herkomst, de vindplaats etc. wordt versluierd door het geven van een valse voorstelling van zaken. Bij een grammaticale interpretatie van het verbergen van de vindplaats wordt wellicht al snel aan het feitelijk verstoppen gedacht, maar voor het verhullen en verbergen van de vindplaats is meer nodig.
De AG vindt dan ook dat in deze zaak niet kan worden geconcludeerd dat de vindplaats van het geld is verborgen of verhuld. ‘De gedragingen zijn er niet onmiskenbaar op gericht om te voorkomen dat het geld wordt ontdekt. Het opbergen van geld in een trui en het wegstoppen van geld onder een bijrijdersstoel maakt niet dat een valse voorstelling van zaken wordt gegeven.’
Aanvulling Hoge Raad 28-3-2023:
De Hoge Raad is het met de AG eens, er is hier geen sprake van verhullen of verbergen van de vindplaats. (Maar omdat verdachte het wel ‘voorhanden had’ is er alsnog sprake van witwassen).