Ga direct naar de inhoud Ga direct naar de footer

Rechtsmacht witwassen buitenland

Parket bij de Hoge Raad 11 juni 2024, ECLI:NL:PHR:2024:628

Verdachte is door gerechtshof Den Haag veroordeeld wegens onder meer gewoontewitwassen in Marokko. In cassatie wordt geklaagd dat geen rechtsmacht is voor het witwassen gepleegd in het buitenland.

Ten laste is gelegd het gewoontewitwassen gepleegd in Nederland en/of Marokko. Het gaat o.a. om de aankoop van vastgoed in Marokko, stortingen op een Marokkaanse en Nederlandse bankrekening en aangetroffen contanten bij de aanhouding. De verdachte woont sinds hij 11 jaar oud is in Nederland en heeft hier sinds 1989 een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd.

Als naast in Nederland ook buiten Nederland gelegen plaatsen kunnen gelden als plaats waar een strafbaar feit is gepleegd, is op grond van artikel 2 Sr vervolging van dat strafbare feit in Nederland mogelijk, ook ten aanzien van de van dat strafbare feit deel uitmakende gedragingen die buiten Nederland hebben plaatsgevonden (vgl. HR 27 oktober 1998, LJN ZD1413, NJ 1999, 221).

Oordeel Procureur-Generaal Hoge Raad

Het hof heeft geoordeeld dat de tenlastegelegde gedragingen, ook voor zover die in Marokko zouden hebben plaatsgevonden, deel uitmaken van een in Nederland gepleegd strafbaar feit, zodat op de grondslag van de tenlastelegging de Nederlandse strafwet op deze gedragingen van toepassing is. Volgens de PG klopt dit oordeel. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat sprake is van gewoontewitwassen en dat het gaat om een herhaling van feiten genoemd in art. 420bis Sr.

“De gedragingen die in Marokko hebben plaatsgevonden, maar die onderdeel zijn van de ten laste gelegde ‘gewoonte’, kunnen worden aangemerkt als gedraging die deel uitmaken van een volgens de tenlastelegging onder meer in Nederland gepleegd strafbaar feit.”

Het oordeel van de PG is een advies aan de Hoge Raad. Op het moment van publicatie op onze website heeft de Hoge Raad nog geen arrest gepubliceerd.

Deel deze pagina