Ga direct naar de inhoud Ga direct naar de footer

Onderbouwde verklaring ziet niet op herkomst geld

Hoge Raad 15 oktober 2024, ECLI:NL:HR:2024:1426 in samenhang met ECLI:NL:PHR:2024:747

De verdachte is op Schiphol aangehouden met een contant geldbedrag van € 127.670,00 verstopt in zijn tassen, kleding en schoenen. Een deel van het geld bestond uit coupures van € 500 en € 200.

Tijdens het eerste verhoor verklaarde de verdachte tegenover de douane slechts over een deel van het geld, en dat hij het geld op verzoek van zijn vriend [betrokkene 1] van Polen naar Malaga transporteerde. Hij verklaarde dat hij in zijn eentje van Polen naar Amsterdam was gereden en vervolgens naar Madrid zou vliegen, om vanuit daar een trein naar Malaga te nemen. Hij verklaarde dat hij het vliegticket zelf had betaald. De zwager van [betrokkene 1] , genaamd [betrokkene 2] , meldde zich later bij de Koninklijke Marechaussee op Schiphol. Hij vertelde dat het complete geldbedrag toebehoort aan zijn familie. Bij het tweede verhoor verklaarde de verdachte desgevraagd dat er een vrouw, [betrokkene 3] , met hem mee was gereisd en dat zijn ticket waarschijnlijk door [betrokkene 2] was betaald.

Uiteindelijk werd verklaard dat verdachte het geldbedrag naar de zwagers zou brengen om te investeren in bouwprojecten in Spanje, zodat daar voor de gehele familie woningen kunnen worden gebouwd. In Spanje is het niet ongebruikelijk om bouwkosten contant te voldoen. De verklaring werd ook onderbouwd met stukken, namelijk o.a.:

  • bankafschriften van de rekening van [betrokkene 2] ;
  • een notariële akte waarin is vastgelegd dat [betrokkene 2] heeft verklaard dat zijn moeder enkele dagen voor aanhouding € 128.000 in contanten aan verdachte heeft gegeven.

Het gerechtshof oordeelde dat de verklaring van verdachte niet een ‘concrete verifieerbare verklaring’ oplevert en dat het daarom ‘niet anders kan zijn dan dat het geld afkomstig is van enig misdrijf’. Tegen dat oordeel van het hof wordt cassatie ingesteld.

In het advies aan de Hoge Raad stelt de advocaat-generaal dat uit de rekeningafschriften valt af te leiden dat de familie de beschikking had over meer geld dan onder verdachte is aangetroffen. Maar dat niet blijkt dat het aangetroffen geldbedrag ook daadwerkelijk is opgenomen voorafgaand aan de aanhouding op Schiphol. En over de notariële akte wordt opgemerkt dat -voor zover de daarin opgetekende verklaring zich al leent voor vastlegging in een notariële akte- daarmee nog niet gebleken is van de (legale) herkomst van het geld.

Kern van de verklaring die de verdachte heeft gegeven is dat het geld aan een andere familie toebehoorde en dat het volledige geldbedrag bestemd was voor het financieren van bouwprojecten in Spanje. Daarmee heeft de verdachte een verklaring afgelegd die erop neerkomt dat het aangetroffen geldbedrag aan een ander toebehoorde en een concrete bestemming had. In de verklaring van de verdachte ligt niet besloten dat en waarom het aangetroffen geld een legale herkomst had. De rekeningafschriften en de notariële akte bieden wel mogelijkheden voor nader onderzoek (zo kan aan de moeder van [betrokkene 2] worden gevraagd of zij het geld op de bewuste dag aan de verdachte heeft gegeven) maar uiteindelijk biedt de verklaring van verdachte geen wezenlijke aanknopingspunten voor onderzoek naar de herkomst van het geld.

De Hoge Raad oordeelt dat de klachten niet leiden tot vernietiging van de uitspraak van het gerechtshof (art. 81 lid 1 RO, zonder motivering).

Deel deze pagina