Gronddelicten en witwassen in het buitenland: vraag uit de praktijk
Publicatiedatum 28-06-2023, 11:45 |
,Door: Dorine Stahlie, AMLC
Kunnen we in Nederland vervolgen als witwashandelingen of gronddelicten in het buitenland zijn gepleegd?
Witwashandelingen in het buitenland
Sinds 1 december 2020 is de Nederlandse strafwet van toepassing op de Nederlander die zich buiten Nederland schuldig maakt aan opzettelijk witwassen. Oók wanneer het witwassen in het betreffende buitenland niet strafbaar is gesteld. Vóór eind 2020 gold het vereiste van dubbele strafbaarheid. De wijziging is vastgelegd in het ‘Besluit internationale verplichtingen extraterritoriale rechtsmacht’ en is gebaseerd op EU-richtlijn 2018/1673 van het Europees Parlement en de Raad van 23 oktober 2018 inzake de strafrechtelijke bestrijding van het witwassen van geld (PbEU 2018, L 284 (hierna: de richtlijn). Zie onze notitie over uitbreiding van rechtsmacht uit 2020 voor meer informatie, onder meer over schuldwitwassen en eenvoudig witwassen.
Gronddelict in het buitenland
Hoe zit het nu als het gronddelict in het buitenland heeft plaatsgevonden en naar het recht van dat betreffende buitenland niet, maar naar Nederlands recht wel strafbaar is? Denk bijvoorbeeld aan het witwassen van opbrengsten afkomstig uit arbeidsuitbuiting in een Aziatisch land. Kan Nederland vervolgen wanneer hier de opbrengsten uit dat (buitenlandse) misdrijf worden witgewassen?
Het antwoord is ja. In art. 3 lid 3 sub c van de richtlijn staat dat lidstaten ervoor moeten zorgen dat de strafbaarstelling van witwassen ook ziet op de situatie waarbij het gronddelict is gepleegd in een andere EU-lidstaat of een derde land ‘indien die gedragingen een criminele activiteit zouden hebben gevormd mochten zij binnenslands hebben plaatsgevonden’. Met andere woorden: het gronddelict moet naar Nederlands recht strafbaar zijn.
Vervolgens staat er in lid 4 dat de lidstaten kúnnen kiezen voor de eis van dubbele strafbaarheid, met andere woorden de eis dat het gronddelict ook in het buitenland strafbaar is. Nederland heeft daar echter niet voor gekozen. Bij heel ernstige misdrijven zoals terrorisme en mensenhandel (misdrijven genoemd in art. 2 lid 1 onder a t/m e en h van de richtlijn) kan die eis van dubbele strafbaarheid overigens niet eens worden gesteld.
Hoe is dit onderdeel van de richtlijn in Nederland geïmplementeerd? Daar is niets apart voor geregeld; het gaat om de interpretatie van de term ‘afkomstig uit enig misdrijf’ in de strafbaarstelling van witwassen. In de toelichting bij implementatie van de richtlijn (Staatscourant 2020, 59753) staat:
Onderdeel c (van art. 3 lid 3) heeft betrekking op de situatie dat het gronddelict is gepleegd op het grondgebied van een andere lidstaat of een derde land, terwijl die gedragingen een criminele activiteit zouden hebben gevormd wanneer zij binnenslands zouden hebben plaatsgevonden. Ook op deze situatie moet de nationale strafbaarstelling van het witwasdelict betrekking hebben. Het begrip ‘misdrijf’ in artikel 420bis Sr heeft niet uitsluitend betrekking op misdrijven begaan in de eigen lidstaat. Evenmin wordt strafbaarheid verlangd van het gronddelict naar het recht van een andere lidstaat of derde land.
Op grond van de geïmplementeerde richtlijn kan Nederland dus het alhier witwassen van de opbrengst uit een in Azië gepleegd misdrijf vervolgen, ook als dat misdrijf in het betreffende Aziatische land niet strafbaar is gesteld.
Wat nu als het gronddelict naar Nederlands recht juist niet strafbaar is? Denk aan de Nederlander die een designerdrug die in Spanje wel maar in Nederland (nog) niet ‘strafbaar’ is in Spanje heeft geproduceerd en verkocht. Wanneer hij hier in Nederland van de opbrengst geniet, kunnen we hem toch niet vervolgen voor witwassen. Ik haalde al aan dat de richtlijn vereist dat het gronddelict van witwassen naar eigen recht strafbaar moet zijn. Uiteindelijk zal ook moeten worden bewezen dat het witwasvoorwerp ‘afkomstig is uit enig misdrijf’. Dat dit bij vervolging in Nederland een misdrijf naar Nederlands recht moet zijn wordt algemeen aangenomen in de literatuur. Zie onder meer de International Standards on Combating Money Laundering and the Financing of Terrorism & Proliferation - the FATF Recommendations van februari 2012, Interpretive note to Recommendation 3 onder 5[1] en ook De Nederlandse strafbaarstelling van witwassen, F. Diepenmaat, 2015,hoofdstuk 5.6.3[2].
Conclusie
Kortom, voor vervolging van witwassen in Nederland is niet vereist dat het gronddelict in Nederland is gepleegd. Wanneer het gronddelict in het buitenland is gepleegd hoeft het niet strafbaar te zijn naar het recht van dat land, maar het moet wel een misdrijf opleveren naar Nederlands recht. Opzettelijk witwassen in het buitenland door een Nederlander kan alhier vervolgd worden.
Voor het leesgemak wordt hier art. 3 van de richtlijn integraal opgenomen. Lees hier meer voor verdere relevante artikelen over rechtsmacht.
Voor vragen en aanvullingen kun je ons een e-mail sturen.
[1] ‘Countries may provide that the only prerequisite is that the conduct would have constituted a predicate offence, had it occurred domestically’
[2] ‘De vraag is met andere woorden of het volstaat dat de in het buitenland gepleegde
handeling naar Nederlands recht een misdrijf oplevert (…)’
Richtlijn 2018/1673 - Strafrechtelijke bestrijding van het witwassen van geld
Artikel 3
Witwasdelicten
De lidstaten nemen de nodige maatregelen om ervoor te zorgen dat de volgende gedragingen strafbaar worden gesteld indien er sprake is van opzet:
a) de omzetting of overdracht van voorwerpen, wetende dat deze uit een criminele activiteit zijn verkregen, met het oogmerk de illegale herkomst ervan te verhelen of te verhullen of met het oogmerk een bij een dergelijke activiteit betrokken persoon te helpen aan de rechtsgevolgen van zijn daden te ontkomen;
b) het verhelen of verhullen van de werkelijke aard, oorsprong, vindplaats, vervreemding, verplaatsing, rechten op of de eigendom van voorwerpen, wetende dat deze uit een criminele activiteit zijn verkregen;
c) de verwerving, het bezit of het gebruik van voorwerpen, wetende, op het tijdstip van ontvangst, dat deze uit een criminele activiteit zijn verkregen.
De lidstaten kunnen de nodige maatregelen nemen om ervoor te zorgen dat de in lid 1 bedoelde gedragingen strafbaar worden gesteld als de dader vermoedde of had moeten weten dat het voorwerp uit criminele activiteiten was verkregen.
De lidstaten nemen de nodige maatregelen om ervoor te zorgen dat:
a) een voorafgaande of gelijktijdige veroordeling voor de criminele activiteit waarmee het voorwerp is verkregen, geen voorwaarde is voor een veroordeling voor de strafbare feiten bedoeld in de leden 1 en 2;
b) een veroordeling voor de in de leden 1 en 2 bedoelde strafbare feiten mogelijk is indien is aangetoond dat het voorwerp uit een criminele activiteit is verkregen, zonder dat alle feitelijke elementen of alle omstandigheden in verband met die criminele activiteit, waaronder de identiteit van de dader, aangetoond hoeven te worden;
c) de in de leden 1 en 2 bedoelde strafbare feiten ook betrekking hebben op voorwerpen die zijn verkregen uit gedragingen die plaatsvonden op het grondgebied van een andere lidstaat of van een derde land, indien die gedragingen een criminele activiteit zouden hebben gevormd mochten zij binnenslands hebben plaatsgevonden.
In het geval lid 3, onder c), van dit artikel kunnen de lidstaten daarnaast verlangen dat de betrokken gedragingen een strafbaar feit vormen krachtens het nationale recht van de andere lidstaat of van het derde land waar die gedragingen werden gesteld, behalve als die gedragingen moeten worden aangemerkt als een van de in artikel 2, lid 1, onder a) tot en met e) en h), bedoelde strafbare feiten en als omschreven in het toepasselijke Unierecht.
De lidstaten nemen de nodige maatregelen om ervoor te zorgen dat de in lid 1, onder a) en onder b), bedoelde gedragingen strafbaar worden gesteld indien zij worden gepleegd door personen die de criminele activiteit waaruit het voorwerp is verkregen, hebben gepleegd of hierbij waren betrokken.