‘De Wallenpanden’
Publicatiedatum 09-12-2024, 14:38 |
Rechtbank Amsterdam, 11 november 2024, ECLI:NL:RBAMS:2024:6848 en ECLI:NL:RBAMS:6853
De rechtbank spreekt een man vrij die ervan verdacht wordt via zijn B.V. Heineken-losgeld te hebben witgewassen door aankoop van besmet vastgoed op de Amsterdamse Wallen. De B.V. is in 2002 eigenaar geworden van de panden, maar deze panden waren door een eerdere eigenaar in de jaren ’90 al gefinancierd met gelden van de ontvoering.
Het vonnis van de rechtbank Amsterdam begint met de bespreking van twee ontvankelijkheidsverweren die zien op de schending van het ne bis in idem-beginsel en op verjaring. De rechtbank oordeelt dat de vervolging niet in strijd is met het ne bis in idem-beginsel, ondanks dat in een eerdere zaak dezelfde witwasvoorwerpen op de tenlastelegging stonden. Volgens de rechtbank zijn er voldoende verschillen tussen de verweten gedragingen waardoor er geen sprake is van vervolging van hetzelfde feit. Zo staat er een andere periode op de tenlastelegging, is er sprake van een andere criminele herkomst en staan er andere witwasgedragingen op de tenlastelegging (nu verbergen/verhullen).
De rechtbank is van oordeel dat het recht tot vervolging nog niet is verjaard. De verjaringstermijn vangt aan op de dag nadat die waarop het feit is gepleegd, maar het witwassen is -in dit geval- een voortdurend delict. Het tenlastegelegde feit eindigt op de laatste dag van de ten laste gelegde periode, 27 juli 2023, dus de rechtbank is van oordeel dat de verjaringstermijn op 28 juli 2023 is aangevangen. Van een voltooide verjaring is dus nog geen sprake.
De rechtbank stelt vast dat een deel van de panden is aangekocht met losgeld van de Heinekenontvoering en dus uit misdrijf afkomstig is. De rechtbank gaat vervolgens dieper in op de vraag of bij de huidige eigenaar sprake is van wetenschap van de criminele herkomst. In de loop der tijd zijn er verschillende signalen geweest dat het losgeld is geïnvesteerd op de Wallen. Maar op basis van onder andere de boekhouding, getuigenverklaringen en uitspraken in andere strafzaken hoefde verdachte jarenlang niet te vermoeden dat er crimineel geld in zijn panden zat. Dat verandert op 3 juli 2020. Die dag raakte hij bekend met een vonnis waarin werd vastgesteld dat de panden in de jaren ’90 met losgeld van de ontvoering zijn gefinancierd. Vanaf die dag had hij redelijkerwijs moeten vermoeden dat het onroerend goed deels uit misdrijf afkomstig is. Het voor ‘weten’ ten minste vereiste voorwaardelijke opzet kan niet worden vastgesteld, omdat hij het betreffende vonnis, en daarmee de aanmerkelijke kans, uitdrukkelijk niet heeft aanvaard. Uit zijn gedragingen na 3 juli 2020 blijkt dat hij zich verzet tegen de vaststellingen in het vonnis. De rechtbank betrekt daarbij de specifieke situatie dat hij op een eerder moment onderzoek heeft gedaan naar de financiering en op basis van de toen bekende administratie heeft kunnen concluderen dat van een criminele herkomst niet bleek. Ook is relevant dat de rechtbank inderdaad ten aanzien van een deel van de Wallenpanden de criminele herkomst niet heeft kunnen vaststellen.
De rechtbank komt echter niet tot een bewezenverklaring van de in de tenlastelegging genoemde witwasgedragingen. Er is geen sprake van het verbergen of verhullen van werkelijke aard of herkomst van de Wallenpanden, of van de rechthebbende. Voor zover al aangenomen zou kunnen worden dat op enig moment in de ten laste gelegde periode de werkelijke aard en/of de herkomst van het bij de aankoop gebruikte besmette vermogen is verborgen of verhuld (gehouden), dan maken die handelingen nog niet dat daarmee ook de werkelijke aard en/of de herkomst van de Wallenpanden is verborgen of verhuld. De rechtbank stelt verder dat uit het dossier niet blijkt dat er sprake is geweest van het doorvloeien van opbrengsten die aan de juridische eigenaar van de panden toekomen naar een andere feitelijke eigenaar die niet bekend mocht worden.
Volgt vrijspraak voor witwassen.