Ga direct naar de inhoud Ga direct naar de footer

‘De Wallenpanden’

Rechtbank Amsterdam, 11 november 2024, ECLI:NL:RBAMS:2024:6848

De rechtbank spreekt een rechtspersoon vrij die ervan verdacht werd Heinekenlosgeld te hebben witgewassen met vastgoed op de Amsterdamse Wallen. De verdachte rechtspersoon is in 2002 eigenaar geworden van de panden, maar deze panden waren door een eerdere eigenaar in de jaren ’90 al gefinancierd met gelden van de ontvoering.

Het vonnis van de rechtbank Amsterdam begint met twee ontvankelijkheidsverweren die zien op de schending van het ne bis in idem-beginsel en op verjaring. De rechtbank oordeelt dat de vervolging niet in strijd is met het ne bis in idem-beginsel, ondanks dat in een eerdere zaak dezelfde witwasvoorwerpen op de tenlastelegging stonden. Volgens de rechtbank zijn er voldoende verschillen tussen de verweten gedragingen waardoor er geen sprake is van vervolging van hetzelfde feit. Zo staat er een andere periode op de tenlastelegging, is er sprake van een andere criminele herkomst en staan er andere witwasgedragingen op de tenlastelegging (nu verbergen/verhullen).

De rechtbank is ook van oordeel dat er geen sprake is van verjaring.  Witwassen is een voortdurend delict, waardoor de verjaringstermijn aanvangt op de dag nadat het feit is voltooid. Het ten laste gelegde feit eindigt op de laatste dag van de ten laste gelegde periode, in deze zaak is dat op 27 juli 2023, waardoor er van een voltooide verjaring nog geen sprake is.

De rechtbank gaat vervolgens dieper in op de vraag of er sprake is van wetenschap van de criminele herkomst en het uitvoeren van de ten laste gelegde witwashandelingen. De rechtbank stelt vast dat verdachte vanaf 3 juli 2020 de criminele herkomst van de Wallenpanden redelijkerwijs moest vermoeden. De bestuurder van de verdachte rechtspersoon raakte die dag namelijk bekend met het vonnis waaruit blijkt dat de panden in de jaren ’90 met losgeld van de ontvoering zijn gefinancierd. Aangezien deze bestuurder na de hiervoor genoemde verkoop onderzoek heeft gedaan naar de herkomst van de gelden voor de financiering van het pand, is er voor die tijd geen sprake van wetenschap. De rechtbank vindt de conclusie die destijds uit dit onderzoek is voortgekomen ook niet onbegrijpelijk gebaseerd op de toen bekende administratie. Daarnaast was de papieren werkelijkheid ook geen reden voor de externe professionals om tijdens de aankoop in 2002 aan de eerdere financiering te twijfelen.

De rechtbank kan echter niet vaststellen dat de verdachte de in de tenlastelegging genoemde witwasgedragingen heeft verricht. Van het verhullen van de werkelijke aard, herkomst en/of rechthebbende is niet gebleken. Uit het onderzoek blijkt ook niet dat een ander de eigenlijke feitelijke eigenaar was of relevante zeggenschap had. De rechtbank stelt verder dat uit het dossier niet blijkt dat er sprake is geweest van het doorvloeien van opbrengsten die aan de juridische eigenaar van de panden toekomen naar een andere feitelijke eigenaar die niet bekend mocht worden. Dat een derde protectiegelden ontvangt, ook tijdens zijn detentie, doet hier niet aan af volgens de rechtbank.

Deel deze pagina