Onvoldoende concrete, verifieerbare verklaring
Publicatiedatum 17-06-2020, 14:06 |
Rechtbank Overijssel, 29-05-2020: ECLI:NL:RBOVE:2020:1875
Verdachte heeft in de periode 2013 t/m 2018 een totaalbedrag van € 43.232,91 op zijn rekening gestort in contanten. Uit bonnetjes en facturen die zijn aangetroffen bij de doorzoeking is gebleken dat verdachte in diezelfde periode ruim € 26.000,- in contanten heeft uitgegeven. Ook heeft verdachte voor ruim € 20.000 aan contante bedragen uitgegeven voor verbouwingswerkzaamheden en klussen. Verder had verdachte meerdere voertuigen op zijn naam. In de genoemde periode ontving verdachte slechts een WIA-uitkering. Het witwasvermoeden is daarmee gerechtvaardigd volgens de rechtbank. Verdachte heeft verklaard geld te hebben verdiend met klussen. Het geld dat hij verdiende gaf hij niet op bij de Belastingdienst. Verdachte noemde geen namen van opdrachtgevers en kon ook niet aangeven om welke concrete klussen het ging. Ook zou hij geld hebben geleend, maar hiervan staat niets op papier. Alles zou in goed vertrouwen zijn gegaan. De twee getuigen die zijn gehoord omtrent de eventuele leningen heeft een getuige verklaard dat hij een schuldbekentenis zou hebben van verdachte die hij zou overleggen. Op een later moment heeft deze getuige verklaard dat de politie alles had meegenomen. Bij de in beslag genomen stukken is geen schuldbekentenis aangetroffen. De andere getuige heeft verklaard dat verdachte geld van hem heeft geleend, maar dat er geen schuldbekentenissen zijn opgesteld of andere afspraken zijn gemaakt. De rechtbank is van oordeel dat de verklaring van verdachte en ook de verklaringen van de twee genoemde getuigen onvoldoende concreet en verifieerbaar zijn. Nergens kunnen aanknopingspunten voor de genoemde bedragen uit worden afgeleid, terwijl het om forse bedragen zou gaan. Het door de verdachte geboden tegenwicht tegen de verdenking van witwassen geeft onvoldoende aanleiding om een nader onderzoek te verlangen van het Openbaar Ministerie. Daarom is de conclusie volgens de rechtbank gerechtvaardigd dat het niet anders kan zijn dan dat het ten laste gelegde geldbedrag onmiddellijk of middellijk uit enig misdrijf afkomstig is.