Ga direct naar de inhoud Ga direct naar de footer

Administratiekantoor Wwft-zaak

Rechtbank Rotterdam, 14 augustus 2024, ECLI:NL:RBROT:2024:8190

Bestuursrecht. Een administratiekantoor wordt door toezichthouder Bureau Financieel Toezicht (hierna BFT) verweten meerdere Wwft-overtredingen te hebben begaan. Daarom legt BFT een boete op.

Tegen de boete maakt het administratiekantoor eerst bezwaar bij BFT. De boete wordt verlaagd maar BFT besluit het bezwaar voor het overige deel ongegrond te verklaren. Tegen het besluit van BFT wordt beroep ingesteld bij de rechtbank.

Het administratiekantoor verzorgt de financiële administratie en aangiften omzetbelasting en inkomstenbelasting voor een vennootschap. Het betreft een kapsalon en schoonheidssalon. Een administratiekantoor moet op grond van de Wwft onder meer risicogebaseerd cliëntenonderzoek doen en moet ongebruikelijke transacties melden bij de FIU. In dit geval bleek dat het kantoor niet bij de FIU bekend was, terwijl BFT wel een signaal had ontvangen dat bij de kapsalon/schoonheidssalon sprake zou kunnen zijn van witwassen. BFT start een onderzoek en constateert een aantal overtredingen van de Wwft waaronder:

  • het verbod om een zakelijke relatie aan te gaan zonder cliëntenonderzoek;
  • het niet voldoen aan de monitoringsplicht;
  • het niet doen van verscherpt cliëntenonderzoek;
  • het niet tijdig melden van ongebruikelijke transacties bij de FIU;

De onderbouwing voor deze overtredingen is o.a. gebaseerd een aantal geconstateerde Wwft-risico’s bij de rechtspersoon waaraan het administratiekantoor diensten verleent. Denk hierbij aan hoge contante omzetten met een algemene omschrijving of een onverklaarbare vermogenstoename van tonnen door cryptovaluta. Daarnaast komt uit perspublicaties naar voren dat de rechtspersoon,  gedurende de periode dat het administratiekantoor diensten verleent,  verdachte is bij een FIOD-witwasonderzoek.

Heeft het administratiekantoor de identiteit van haar cliënt geverifieerd?

Er is door het administratiekantoor op enig moment een kopie paspoort van de vennoten gemaakt en opgeslagen in het systeem; maar daarmee is volgens BFT niet aangetoond dat voorafgaand aan het aangaan van de relatie is voldaan aan de identificatie- en verificatieplicht.

Het administratiekantoor heeft naast de kopieën van de thans geldige paspoorten ook een salarisspecificatie van een datum voorafgaand aan de start van de zakelijke relatie overlegd én een kopie van een oud paspoort dat naar eigen zeggen vóór de start van de zakelijke relatie in het systeem is opgeslagen; ter onderbouwing is een screenshot van de opslaggegevens overlegd. Eiseres heeft met deze screenshot wel voldoende aannemelijk gemaakt dat zij één van de vennoten voorafgaand aan de zakelijke relatie heeft geïdentificeerd en zijn identiteit heeft geverifieerd. Rechtbank: Dat [eiseres] pas op een later moment de beschikking over deze kopie zou hebben verkregen is gesteld noch gebleken en acht de rechtbank, gelet op de periode waarin het eerdere paspoort geldig was, ook niet voor de hand liggend. Het enkele feit dat [eiseres] deze kopie niet in het dossier van [de vennootschap] had opgenomen en niet direct aan het BFT heeft kunnen tonen, leidt niet tot een ander oordeel.’ Deze overweging geldt alleen ten aanzien van één van de vennoten. Dit betekent dat eiseres dit niet heeft aangetoond met betrekking tot de andere vennoot van de vennootschap. Derhalve slaagt het betoog dat er geen sprake is van een overtreding van artikel 5 van de Wwft niet.

Hoewel er geen wettelijke verplichting bestaat om bij een cliëntenonderzoek een kopie van het identiteitsbewijs van de cliënt te maken, is een instelling die een cliënt heeft geïdentificeerd en diens identiteit heeft geverifieerd op grond van artikel 33 van de Wwft wel verplicht dit op opvraagbare wijze vast te leggen. Daarbij moeten op grond van artikel 33, tweede lid, aanhef en onder a en 2°, van de Wwft onder meer worden vastgelegd de aard, het nummer en de datum en plaats van uitgifte van het document met behulp waarvan de identiteit is geverifieerd. Om op een efficiënte wijze te voldoen aan de verplichting tot het vastleggen van deze gegevens wordt de mogelijkheid geboden een afschrift vast te leggen van het document aan de hand waarvan de identificatie heeft plaatsgevonden (TK 2007-2008, 31 238, nr. 3, blz. 35).

Heeft het administratiekantoor voldaan aan de monitoringsverplichting?

De eiseres had door aan de monitoringsverplichting te voldoen meerdere feiten kunnen ontdekken welke aanleiding vormden voor het uitvoeren van verscherpt cliëntonderzoek. Zo zijn in de betreffende vennootschap de activiteiten van een eenmanszaak voortgezet. Het administratiekantoor heeft de overname van de eenmanszaak door de vennootschap niet in de administratie van de vennootschap verwerkt. Zij beschikte bij aanvang van de dienstverlening aan de vennootschap niet over de overname-overeenkomst met de voorwaarden waaronder deze overname heeft plaatsgevonden. Dit is volgens het BFT risicovol. Ook de rechtbank oordeelt dat dit van belang kan zijn voor het risicoprofiel van de vennootschap en dat onduidelijkheid daarover een risico in het kader van de Wwft vormt. De overname-overeenkomst zou overigens ook andere afspraken kunnen bevatten die van belang zijn in het kader van artikel 3, tweede lid, aanhef en onder d, van de Wwft.

De rechtbank beslist dat het ingestelde beroep van het administratiekantoor ongegrond is. De boete van BFT houdt stand.

Deel deze pagina