Gebruik informatie Belastingdienst (fiscale procedure) in onderzoek naar concrete, verifieerbare verklaring
Publicatiedatum 01-02-2024, 13:53 |
Parket bij de Hoge Raad 5 december 2023, ECLI:NL:PHR:2023:1102 en Hoge Raad 30 januari 2024, ECLI:NL:HR:2024:113
In deze zaak draait het om de vraag of de door verdachte gestelde herkomst van het geld, hier een lening, door het Openbaar Ministerie voldoende is onderzocht. En vervolgens of een legale herkomst kan worden uitgesloten op basis van dat onderzoek. Volgens de verdediging is het nemo-teneturbeginsel en het daaruit voortvloeiende zwijgrecht geschonden, omdat de bewijslast bij de verdachte zou zijn gelegd.
Witwasvermoeden
Tijdens een doorzoeking in een bedrijfspand van verdachte is contant geld gevonden in o.a. de afzuigkap en het plafond in de keuken. De herkomst ervan is onbekend. Gelet op de ongebruikelijke plekken, de manier van aantreffen (grote hoeveelheden gebundeld) en het feit dat er wapens en drugs zijn gevonden in hetzelfde pand is een witwasvermoeden gerechtvaardigd. Tot zover is er geen discussie.
Verklaring verdachte
Verdachte heeft verklaard dat het geld afkomstig is van een lening die hij heeft afgesloten in Dubai. Deze verklaring is onderbouwd met een schriftelijke overeenkomst. Volgens de verdediging heeft het Openbaar Ministerie deze verklaring niet voldoende onderzocht en mag van de verdachte niet worden verlangd dat hij zijn onschuld bewijst. Volgens de verdediging verlangt het hof dit wel van verdachte doordat het heeft geoordeeld dat het OM het standpunt van de Belastingdienst mocht overnemen. De Belastingdienst voerde een fiscale procedure met omgekeerde bewijslast en concludeerde dat verdachte het bestaan van de lening onvoldoende had bewezen.
Onderzoek OM
Het Openbaar Ministerie heeft navraag gedaan bij de Belastingdienst. De Belastingdienst heeft daarop aangegeven dat er vragen zijn gesteld, waarop geen reactie kwam. Verder is uit de stukken niet van een lening, rente of aflossing gebleken.
Advies AG
De AG stelt in het advies aan de Hoge Raad dat verdachte een concrete, verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring heeft gegeven voor de aanwezigheid en herkomst van het geld, namelijk een lening. Maar in het licht van het gedane onderzoek naar deze verklaring kan in voldoende mate worden uitgesloten dat het geld uit die lening voort is gekomen. Zij vindt dat het OM niet tekort is geschoten in zijn onderzoeksplicht en zegt:
“Mijns inziens kan niet worden gezegd dat het hof van de verdachte heeft verlangd dat hij aannemelijk maakt dat het geld niet van misdrijf afkomstig is. Het onderzoek van de Belastingdienst op grond waarvan het OM tot de conclusie is gekomen dat van een lening geen sprake is, is niet alleen gebaseerd op het uitblijven van een reactie van de verdachte op de vragen met betrekking tot de overgelegde leenovereenkomst, maar ook op het feit dat uit de stukken van 2009 en 2010 niet van een leenovereenkomst is gebleken. Bovendien heeft het hof bij zijn oordeel ook in aanmerking genomen dat de door de verdachte en zijn medeverdachte bij de politie afgelegde verklaringen tegenstrijdig, wisselend en onduidelijk zijn.”
De bewijslast in witwaszaken rust op het OM. In belastingzaken kan een omgekeerde bewijslast gelden. Het zou gaan wringen als het OM zich in de strafzaak bij de beoordeling van een concrete en verifieerbare verklaring alleen zou baseren op de conclusie van de Belastingdienst (in casu: dat een lening niet is aangetoond), en die conclusie alleen gebaseerd zou zijn op het uitblijven van een verklaring in de fiscale procedure met omgekeerde bewijslast. Maar hier omvat het gedane onderzoek door zowel Belastingdienst als OM veel meer, waardoor een legale herkomst terecht kan worden uitgesloten. Onderzoek naar belastinggegevens kan ook worden meegenomen bij de vraag of het OM voldoende onderzoek heeft verricht naar de verklaring van een verdachte (HR 9 juli 2019, ECLI:NL:HR:2019:1137, NJ 2019/350, m.nt. Reijntjes, rov. 2.5-2.6).