Eenvoudig witwassen geen bijzondere strafbepaling
Publicatiedatum 04-03-2021, 17:01 |
Hoge Raad, 2 maart 2021: ECLI:NL:HR:2021:321
De Hoge Raad oordeelde in deze zaak over twee interessante vragen. Ten eerste over de vraag of de verdachte van belastingfraude en sociale verzekeringsfraude ook moest worden veroordeeld voor witwassen. De advocaat van de verdachte betoogde van niet, omdat volgens hem de kwalificatieuitsluitingsgrond bij witwassen van toepassing was. Dit omdat de verdachte geld voorhanden heeft gehad dat direct afkomstig was uit zijn eigen misdrijf (belastingfraude). De tweede vraag waarover de Hoge Raad oordeelde was of eenvoudig witwassen een bijzondere bepaling is ten opzichte van gewoon witwassen.
Wat was er aan de hand in deze zaak? De verdachte gaf leiding aan drie uitzendbureaus in Nederland. Deze uitzendbureaus werden bestuurd door katvangers. De Nederlandse uitzendbureaus stonden in contact met Duitse en Poolse uitzendbureaus die werknemers uitleenden aan bouwbedrijven in onder meer Duitsland tegen concurrerende prijzen. In de praktijk werden de werkzaamheden niet uitgevoerd door de Duitse/Poolse bedrijven, maar door de in Nederland gevestigde uitzendbureaus. Het geld dat binnen kwam werd eerst gestort op de rekeningen van de Duitse/Poolse bedrijven en werd vervolgens contant opgenomen. Nadat de loonkosten ervan waren afgetrokken, werden de contante gelden naar Nederland vervoerd en vervolgens afgegeven aan verdachte en medeverdachte. Hiermee werd er geen belasting afgedragen door het personeel. De verdachte had daarmee geld voorhanden uit zijn eigen misdrijf, namelijk belastingfraude.
Allereerst de vraag of de kwalificatieuitsluitingsgrond van toepassing is. De gedachte achter de kwalificatieuitsluitingsgrond is het voorkomen dat een verdachte die een bepaald misdrijf heeft begaan en die het door dat misdrijf verkregen geld voorhanden heeft, zich automatisch ook schuldig maakt aan witwassen van dat geld. Deze automatische dubbeling van delicten zou niet wenselijk zijn. Uit vaste jurisprudentie blijkt dat de kwalificatieuitsluitingsgrond van toepassing is, wanneer er geen verhullende handeling is verricht ten aanzien van het geld dat afkomstig is uit het eigen misdrijf. De kwalificatieuitsluitingsgrond is in beginsel niet van toepassing wanneer naast het voorhanden hebben ook het omzetten bewezen is verklaard, omdat het omzetten van geld een verhullend karakter heeft. In deze zaak is het verdiende geld omgezet van giraal naar chartaal geld en vervoerd van het buitenland naar Nederland en vervolgens aan verdachte afgegeven. Door het geld aan het zicht van de fiscus te onttrekken is de criminele herkomst van het geld verhuld. Daarom is de kwalificatieuitsluitingsgrond volgens de Hoge Raad niet van toepassing en blijft de witwasveroordeling in stand.
Subsidiair heeft de advocaat van verdachte betoogd dat de strafbepalingen van eenvoudig witwassen hadden moeten worden toegepast onder verwijzing naar de generalis-specialisverhouding van art. 55 lid 2 Sr (toepassing van de meest gunstige bepaling voor de verdachte). Hiervoor geldt het volgende. Op 1 januari 2017 is eenvoudig witwassen strafbaar gesteld (art. 420bis.1 en 420quater.1 Sr). Dit is gedaan om te voorzien in een leemte die volgens de wetgever was ontstaan door de jurisprudentie met betrekking tot de kwalificatie-uitsluitingsgrond. Vanaf 2017 kan daardoor ook het verwerven of voorhanden hebben van een voorwerp dat direct afkomstig is uit een door verdachte zelf begaan misdrijf worden bestraft zonder dat er sprake moet zijn geweest van verbergen of verhullen van de criminele herkomst. Als er wel sprake is van het verbergen of verhullen van de criminele herkomst van een uit eigen misdrijf afkomstig voorwerp, dan is er sprake van gewoon witwassen in de zin van art. 420bis of art. 420quater Sr. De Hoge Raad zegt dat de kwalificatie uitsluitend wordt bepaald door de vraag of er sprake is van verbergen of verhullen. Eenvoudig witwassen is daarmee volgens de Hoge Raad niet bedoeld als bijzondere bepaling (lex specialis) van gewoon witwassen.
De Advocaat-Generaal merkt in zijn conclusie nog op dat als er al een generalis-specialisverhouding zou zijn, dat die eerder andersom is: gewoon witwassen is een bijzondere bepaling ten opzichte van eenvoudig witwassen. Het verhullen fungeert ten opzichte van eenvoudig witwassen als strafverzwarende omstandigheid. Aldus bezien is art. 420bis.1 Sr de generalis, en (in zoverre) art. 420bis Sr de gekwalificeerde specialis. Voor de tenlastelegging betekent dit dat indien het extra delictsbestanddeel niet komt vast te staan, (voor de kwalificatie) automatisch teruggevallen kan worden op de generalis (eenvoudig schuldwitwassen), ook wanneer die niet afzonderlijk ten laste is gelegd.
Zie ook ECLI:NL:RBAMS:2024:5634: “De strafbaarstelling van eenvoudig witwassen richt zich specifiek op de situatie van het verwerven of voorhanden hebben van een voorwerp dat onmiddellijk afkomstig is uit een door de verdachte zelf begaan misdrijf, waarbij de vermelding in de tenlastelegging dat het gaat om een eigen misdrijf niet is vereist. Voor een bewezenverklaring van dit feit is voldoende dat is ten laste is gelegd en is komen vast te staan dat het voorwerp onmiddellijk afkomstig is uit enig misdrijf, waarbij onder enig misdrijf ook een eigen misdrijf kan worden verstaan. Daaraan is in deze zaak voldaan.”